donderdag 31 maart 2011

'Butterfly effect'

In The Curious Case of Benjamin Button wordt een ballerina voor een balletstudio aangereden door taxi. Niet alleen omdat ze niet goed uitkeek toen ze overstak, ook omdat de taxichauffeur ergens stopte voor een kop koffie en terug in de taxi toevallig langs de balletstudio reed. Was de chauffeur niet gestopt voor koffie, en had hij een andere route gereden, dan had de ballerina haar been niet gebroken.

David Fincher, producent van The Curious Case of Benjamin Button, last een extra ‘What if’ scène in om deze overpeinzing met de kijker te delen. De scène, voor het filmverhaal overigens compleet overbodig, doet me denken aan het ‘butterfly effect’, de idee dat een met zijn vleugeltjes klapperende vlinder wrijving veroorzaakt die kilometers verder leidt tot een orkaan. Ook doet de scène me denken aan een ‘toevallige’ ontmoeting in het Toneelhuis.


Ik wil naar de toneelvoorstelling Bij het kanaal naar links, ‘de nieuwe Alex van Warmerdam’. Ik twijfel of ik de voorstelling in Antwerpen of Amsterdam ga zien. Ik besluit de eerste de beste kans te grijpen en vraag vriendinnen mee naar het Antwerpse Toneelhuis. Zaterdag komt iedereen het beste uit en ik bel het Toneelhuis op om kaartjes te reserveren. De zaal zit al vol, ik kan kiezen tussen het eerste zijbalkon of het tweede middenbalkon. Ik twijfel, maar kies uiteindelijk voor het laatste.

Als ik naar Amsterdam was gegaan, of mijn vriendinnen alleen op vrijdag hadden gekund, of ik voor het eerste zijbalkon had gekozen, dan was ik een bijzondere ontmoeting misgelopen. Naast me in het Toneelhuis zit namelijk een oud-collega uit Amsterdam. Hij gaat wel vaker naar Antwerpen maar reist meestal dezelfde dag terug. Bij wijze van uitzondering had hij besloten om een hotel te boeken, wat hem de tijd gaf om naar Bij het kanaal naar links te gaan, een voorstelling die ook hij in Amsterdam had kunnen bezoeken. Is dit toeval of veroorzaken vlinders behalve orkanen ook gebroken benen en bijzondere ontmoetingen?

vrijdag 25 maart 2011

Baliemedewerkers

Het is lente, de zon schijnt, en ik loop blij naar de bibliotheek. Nog even en dan staat zo’n zin alleen nog maar in sprookjesboeken, wat misschien maar goed ook is, want mijn ervaringen met de bieb zijn de laatste tijd niet zo best. Dit ligt vooral aan de matig geslaagde pogingen van de baliemedewerkers om mee te gaan met het digitale tijdperk:

Als het internet op mijn kot kapot is loop ik met mijn laptop naar de bieb. Daar staan grote tafels, minstens twee keer zo groot als mijn bureau, met voor elke student een stopcontact, internetkabel en bureaulamp. Wat een luxe, het maakt me ineens niet meer uit dat mijn internet het thuis niet doet! Hoe ik het draadloze netwerk op mijn laptop moet instellen is onduidelijk, dus ik loop naar de balie. Ondertussen hou ik mijn laptop scherp is de gaten, want de ‘Pas op voor dieven’ bordjes zijn me niet ontgaan. Een baliemedewerker, waarop de term ‘suffe doos’ eigenlijk meer van toepassing is, beweert met een stalen smoel dat de handleiding voor het instellen van een draadloos netwerk op de website van de bibliotheek staat. Als ik opmerk dat ik dan toch echt eerst internet moet hebben, kijkt ze me slechts afkeurend aan. Alle vaste computers zijn bezet, maar zodra ik een student naar het toilet zie gaan, grijp ik mijn kans. Ik ga achter zijn pc zitten en zoek naar de handleiding, die ik zowaar meteen vind. Nog voor de student terug is van het toilet zit ik achter mijn eigen laptop, online.

Ik kom online een interessant artikel tegen en wil het printen. Ook daarvoor moet ik naar de bieb. Ik koop een printkaart, stuur mijn printopdracht naar de printer, betaal en vervolgens gebeurt er he-le-maal niks. Zuchtend en steunend komt een baliemedewerker kijken wat het probleem is. We sturen de printopdracht nog zeker drie keer naar de printer, zonder resultaat. De baliemedewerker kijkt me aan of ik de duivel in eigen persoon ben en beweert “zoiets nog nooit te hebben meegemaakt”. Ik slik de opmerking “maakt u überhaupt wel eens iets mee” in, bedank en besluit het artikel maar vanaf mijn laptop te lezen.

Ik herinner me een boek, zo een ‘dit wil ik nou altijd nog eens lezen’ boek, en het ligt zowaar in de bieb. In een ander filiaal weliswaar, maar het is lente, de zon schijnt, en ik loop blij naar de bibliotheek. Om binnen te komen heb ik een badge nodig die ik niet heb, maar gelukkig opent een baliemedewerker zonder gezeur de deur. Hoewel ik het boek meteen heb gevonden en er geen rij staat bij de balie, duurt het toch een half uur voor ik wegkan. Ik heb dit filiaal nog niet eerder bezocht en moet daarom al mijn gegevens achterlaten voor ik het boek mag meenemen. De filialen delen een catalogus, dus waarom mijn pas in een ander filiaal niet gewoon kan worden gescand is me een raadsel, maar ik zwijg want ik word geholpen door een aardige baliemedewerker.

Terug in mijn ‘eigen’ bieb wil ik een boek lenen uit het magazijn, dus op naar de balie. Ik noem de titel en de nauwelijks Nederlands sprekende baliemedewerker vertelt me dat ze het boek niet hebben. “Onzin,” zeg ik, “ik heb het net gezien.” Met veel gezucht en gesteun kijkt ze nog eens in de computer en vind ze het boek. “Ooooh, dat ligt in het magazijn en dat moet je online aanvragen.” Eigenlijk zegt ze het niet zo, ze zegt het veel onsamenhangender, maar dan slaat mijn spellingscontrole op hol. Ik leg uit dat ik geen link heb gezien om het boek op te kunnen vragen, maar dat snapt ze niet. Ze roept er iemand bij, de baliemedewerker met wie ik de printcrisis heb doorgemaakt om precies te zijn. Ik maak me z.s.m. uit de voeten, ik lees eerst wel het andere boek.

vrijdag 11 maart 2011

Made in Dagenham

Voorpremières, ik ben er dol op. De uitgelezen (of uitgekeken?) kans om een film net iets eerder te zien dan anderen. En dan niet stiekem gedownload op je laptop maar vanuit een chique bioscoopstoel met cola en popcorn, gratis en voor niets. Dus ga ik meteen in op de uitnodiging van KPMG, een groot bedrijf met een vrij onduidelijk doel, voor de voorpremière van Made in Dagenham.

Made in Dagenham gaat over de 187 vrouwen die eind jaren zestig in de Ford fabriek van Dagenham werken. In een veel te benauwde fabriekshal met een lekkend plafond naaien ze dag in dag uit stoelbekleding. Tot één van de vrouwen, Rita O’Grady, ontdekt dat de mannen meer betaald krijgen. Vanaf dat moment gaan de vrouwen in staking, totdat ze evenveel verdienen als de mannen.

In hun stakingsdrift vergeten de vrouwen het huishouden, wat leidt tot mannen in ongewassen overhemden, kinderen met klitten in het haar en aangebrand eten. En als Ford door de voorraad beklede stoelen heen is, zijn de mannen die verantwoordelijk waren voor de transport ineens werkloos. Al snel is er ook geen werk meer voor de mannen van andere afdelingen en sluit de fabriek. De overheid bemoeit zich ermee, Ford is economisch immers van onschatbare waarde, en de vrouwen krijgen hun zin. Hoera!

De staking in 1968, en de invoering van de Equal Pay Act in 1970 zijn waargebeurd. Maar wordt er werkelijk gelijk beloond? Ik meen dat sommige vrouwen nog steeds minder verdienen en Google uit hoe het zit:

De trefwoorden ‘mannen’, ‘vrouwen’ en ‘loon’ bevestigen mijn vermoeden. “Er is een gemiddeld verschil van 15% tussen het loon van vrouwen en het loon van mannen,” zie ik op de site van de Vlaamse Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg. Op de site van de Europese Commissie lees ik: “Gemiddeld verdient een vrouw maar 82 cent voor iedere euro die een man verdient”. Google toont me nog 159.998 andere sites met vergelijkbare uitspraken, sites waaruit het tegendeel blijkt ben ik niet tegengekomen.

Ik, vrouw en binnenkort op zoek naar een baan, word niet blij van dit soort berichten. Ik wil staken, net als de vrouwen uit de Ford fabriek. Maar om te staken, moet ik eerst een baan hebben. En afstuderen. Dat doet me denken aan een mailtje van de universiteit, of ik het collegegeld voor het tweede semester wil overmaken. Ik wil dat best doen maar vraag me ineens af: waarom betalen we eigenlijk evenveel collegegeld als de mannen? Moeten we daar niet eens tegen staken?