maandag 28 februari 2011

De Cliént

In The Craft spreken vier heksen een spreuk uit over een klasgenootje. Het klasgenootje wordt kaal. Kaal worden is één van mijn nachtmerries en ik ben niet de enige die daar last van heeft. Ertegenover staan dromen over het perfecte kapsel: massa’s krullen in mijn geval. Ik heb daarom ooit permanent laten zetten en dat was leuk, voor even. De laatste jaren vraag ik de kapper alleen om ‘een stukje eraf’ en ‘iets met laagjes’ en kom ik niet voor verrassingen te staan. En om nog zekerder van mijn zaak te zijn zeg ik dit ook altijd tegen dezelfde kapper.

Begin van het semester heb ik speciaal de trein gepakt van Antwerpen naar Amsterdam voor ‘mijn’ kapper. Dat vind ik bij nader inzien toch wat overdreven, tijd voor een nieuwe kapper en misschien, wie weet, een nieuwe look. Bij de Flair zit een knalroze boekje met een kortingsbon voor een reeks Antwerpse kappers. De één adverteert met een gratis haarmaskertje, de ander met haaradvies, het gebruik van natuurlijke haarproducten en/of chocoladekoekjes. Moeilijk, moeilijk. Ik kies uiteindelijk voor de eerste kapper in het lijstje, die niks biedt maar zich vooraan laat staan op het knippen van B.V.’s. Ik ken geen Bekende Vlamingen en dat moet nodig veranderen!

Het is zaterdagmiddag, primetime bij De Cliént. Een kordate receptioniste/doorbitch dwingt me uit mijn jas, plant me op een stoel en vertelt dan pas dat de wachttijd circa 1,5 uur is. Links van me piept een jongetje dat hij al 4 uur aan het wachten is en rechts van me zit een hoogzwangere vrouw. Ik vraag me af wat eerder komt: het nieuwe kapsel of de baby?

De kappers dragen strakke zwarte jeans en shirts waarop hun ‘om en om geverfde lokken’, boblijnen en expres scheefgeknipte pony’s perfect uitkomen. Gaat mijn linkeroog straks ook schuil achter zo’n lok? Een dreunende housebeat begeleidt de kappers bij het knippen. Bij een remix van de nieuwste Rihanna vliegen de plukken haar in het rond.

‘Volgende naar de shampoo,’ eist de receptioniste/doorbitch. Ik ken mezelf, als ik NU niet ga dan vlucht ik de zaak uit om mijn bon in te wisselen bij de natuurlijke haarproductenkapper. Met druipende haren wordt ik zowaar naar een stoel aan de raamzijde geleid. Nice! Naast me zit een vrouw met een chihuahua op schoot. Dat moet een B.V.’er zijn! Als haar kapper de föhn aanzet wappert de vacht van het hondje mee. Ik grinnik, de vrouw kijkt koel voor zich uit. Ze is het vast gewend dat het haar van haar chihuahua met de föhn meewappert. Ondertussen zie ik mijn blonde lokken steeds korter worden. Net als ik wil gillen dat het genoeg is drukt een andere kapper me een glas Cava in de hand. Ik geef mijn verzet op. Maar goed ook, want tot nu toe scoor ik niets dan complimentjes met mijn korte coupe.

maandag 21 februari 2011

'De blok'

Pen en papier, meer heb ik niet nodig om een college bij te wonen. Er zijn studenten die met minder toe (denken te) kunnen. Die vragen, bij voorkeur als de les net begint, iets te hard om een pen en/of blaadje. Bloedirritant. In Antwerpen ben ik erachter gekomen dat het andere uiterste al even vervelend is: om onduidelijke redenen vullen (de meeste van) mijn medestudenten de collegebanken met etuis, formaat toilettas, barstensvol gekleurde pennen, potloden, markers, gum, Tipp-Ex en zelfs een geodriehoek.

Mijn god, dacht ik de eerste les, ben ik in de verkeerde les beland? Maar nee, de gekleurde pennen blijken bedoeld om Belangrijke Zaken te markeren en de geodriehoek om die BZ’s te onderstrepen. Misschien onder het motto: hoe meer hoe beter? Als de les voorbij is trekken ze
een gigantische multomap uit hun backpack. In de map worden notities per vak gerangschikt met tabbladen in, je raadt het al, verschillende kleurtjes. De vraag of de kleur van de tabbladen wel matcht met de markeringen heb ik voor me gehouden.

Alsof als die kleurtjes op de vroege ochtend al niet gekmakend genoeg zijn toveren mijn medestudenten halverwege het semester bovendien grote schema’s uit hun tas, met opnieuw een kakafonie aan kleurtjes en geodriehoekrechte lijnen. ‘Wat is dat,’ sis ik op een gegeven moment en het antwoord luidt: ‘de blok.’

‘De blok’, ik had de term al eerder gehoord, maar genegeerd. Zou wel een variant zijn op de Hollandse term ‘blokken’. En dat klopt ook, met als verschil dat mijn medestudenten zich daar al anderhalve maand voor aanvang al over opwinden. Ergens terecht, want in vergelijking met de tentamenweek van de UvA valt de examenMAAND aan de UA vies tegen. Was ik gebuisd (= gezakt) dan had ik nu zeker de Gebroeders Winter geplunderd, ter voorbereiding op de tweede zit (= herkansingsperiode). Maar nee, ik heb alle acht vakken van het eerste semester gehaald met pen, papier en gezond verstand.

woensdag 16 februari 2011

Blauwe ogen

De trein rijdt het station binnen, remt. Zoals altijd is de vraag waar je precies moet staan om als eerste naar binnen te kunnen. Als ik geen haast heb kijk ik graag naar de grappige zigzagbewegingen die mensen maken om het snelste het dichtst bij de deur te komen. Gaan de deuren open dan is het zaak de uitstappers genoeg ruimte te geven om uit te stappen – maar niet zoveel dat iemand zich tussen jou en de uitstappende mensen door kan wurmen. Vandaag is iedereen relaxt, verdacht relaxt. Eén voor één, treetje voor treetje, stappen de mensen de trein in. Waarom?

Het antwoord zit voor me, kijkt me aan. Het is een peuter met de blauwste ogen die ik ooit heb gezien en een brilletje met ronde glazen. Hij zit op het klapstoeltje pal voor de ingang, vandaar dat iedereen zo zorgvuldig instapt. Ik vind het mooi om te zien dat mensen meer rekening houden met deze peuter dan met de gemiddelde conducteur. Misschien moet dit jongetje zo ook maar de kaartjes controleren, hij lijkt me er kritisch genoeg voor.

Zouden zijn ouders weten dat hij op het klapstoeltje zit? Ik zie in het gangetje geen bezorgde papa of mama staan… Eén duw en de peuter valt uit de trein. Eén gek en de peuter is gekidnapt. Ik geef toe dat dit rampscenario’s zijn, maar denk ook dat de meeste ouders zullen beamen dat zij hun peuter niet alleen op zo’n klapstoeltje achterlaten. De blik van het jongetje is alweer op de volgende instapper gericht als ik de coupé binnenga. De trein zet zich in beweging en ik droom - erop vertrouwend dat de peuter zich wel redt - weg op één van de mooiere rocknummers: Behind Blue Eyes.

donderdag 10 februari 2011

Aapjes kijken

Naar de dierentuin gaan heeft voor mij altijd iets dubbels. Als kind ging ik dagelijks naar Artis, het was de tuin de we thuis niet hadden. Ik genoot ervan me nat te laten spatten door de zeeleeuwen en was uren zoet in de speeltuin. Wat volgde was een dwarse puberperiode waarin ik de hokken van de dieren te klein vond en Artis inruilde voor poolcafé De Vijzel. Tot ik halverwege mijn studietijd verhuisde ik naar een etage vlakbij Artis, en ineens dagelijks langs de flamingo’s fietste. Een mailtje van de UvA dat ik als student voor €2,50 naar Artis mocht gaf de doorslag om mij weer eens lekker nat te laten spatten. Met mooi weer bezocht ik vanaf dat moment de dierentuin om op een bankje te studeren of aapjes te kijken met mijn nieuwste liefde.

Hoewel sommige dieren wat meer ruimte hadden gekregen bleef het wrang dat nijlpaarden een badje hebben waar ze hun gigantische kont niet in kunnen keren, zebra’s hooguit een huppelpasje kunnen maken en aapjes maar drie boompjes hebben om aan te slingeren. Nu heb ik eens gelezen dat dierentuindieren zo gewend zijn dat ze als ze kunnen kiezen liever in een hok wonen dan in het wild, maar dat ik dat artikel niet meer terug kan vinden zegt ook wat… Los daarvan heeft het fenomeen ‘dieren kijken’ voor mij iets raars. We kijken toch ook niet naar mensen in kooitjes? Of kan het bezoeken van een concert of voorstelling als zodanig worden beschouwd?

Sinds ik in Antwerpen woon ben ik niet meer naar Artis geweest. Ook de ZOO Antwerpen heb ik links laten liggen, tot ik bij aanschaf van een treinkaartje een gratis ticket kreeg. Ik liep het Apenhuis in en zag in het eerste hok een stel aapjes tevreden knabbelen aan bleekselderijstengels. In het volgende hok stond een man. Een man in werkkostuum druk doende een eigenlijk iets te lange boomstam naar binnen te krijgen. Op het bordje stond ‘WERK – TRAVEAUX’ met daaronder een plaatje van een man met een schep. Toen de man mij aankeek wendde ik enigszins beschaamd mijn blik af, nog geen tel later bedenkend hoe tegenstrijdig die impuls eigenlijk was. Schaamde ik mij naar een soortgenoot te kijken? Of wendde ik mijn blik af omdat staren ‘niet hoort’? Dierentuinen, ik bezoek ze al een kwarteeuw maar weet nog altijd niet wat ik van aapjes kijken vind.